|
Peter Creutzberg: Peter Creutzberg (geb. 1921) studeerde biologie aan de Rijksuniversiteit Leiden. In 1948 maakte hij tijdens een wetenschappelijke expeditie in Suriname opnamen voor zijn eerste film wakaboen. Na een korte carrière als visserij-onderzoeker op de Noordzee, die resulteerde in een film over de oestercultuur imperialen 00000 (1950), vertrok hij naar Sierra Leone. Daar maakte hij een documentaire over het berglandschap, ’n wali bena en een over het brakke getijdengebied aan de kust, mangrove (beide 1954). In 1955 vertrok Creutzberg op uitnodiging van de Sticusa (Stichting Culturele Samenwerking tussen Nederland, Indonesië, Suriname en de Nederlandse Antillen) naar Suriname om een filmopleiding te verzorgen voor een aantal jonge Surinamers. De groep werd bekend als Filmgroep Suriname. In het jaar van aankomst hielp Creutzberg samen met leden van de groep Polygoon cameraman Piet Buis bij de opnamen van het bezoek van Koningin Juliana aan Suriname. In juli 1956 vertrok Creutzberg met zijn drie meest belovende pupillen naar Nederland, waar ze onder diens leiding bij Multifilm een training ondergingen. De Filmgroep produceerde films over de opening van een zendingshospitaal, leprabestrijding, onderwijs aan blinden en doofstommen en over de ontginning van polders. Creutzberg werkte tevens als correspondent voor het Polygoon journaal. Hij vervaardigde items voor de rubriek ‘Uit de West’. Na eerst door de Sticusa en later door de Surinaamse regering te zijn betaald, besloot hij in 1959 als zelfstandig cineast verder te gaan. Deze keuze werd mede ingegeven door zijn moeizame relatie met de Regerings Voorlichtings Dienst Suriname. In opdracht van de Stichting voor de Ontwikkeling van Machinale Landbouw in Suriname maakte hij de film zwampoogst die qua vorm en retoriek veel leek op de films over de nieuwe IJsselmeerpolders in Nederland. Ook filmde hij de Operatie Sprinkhaan, waarbij eenvoudige vliegveldjes in de jungle van Suriname werden aangelegd om de binnenlanden te ontsluiten (gevleugelde verovering, 1960). Verder werden opnamen die hij in Suriname maakte, bij Cinecentrum in Hilversum gemonteerd tot korte films waarin de modernisering van dit deel van het Koninkrijk werd getoond. Weer met de steun van de Sticusa maakte Creutzberg in 1961 de overstap naar de Nederlandse Antillen, waar een equivalent van de Filmgroep Suriname node werd gemist. Met zijn gezin verhuisde hij naar de Antillen en vervaardigde de kleurenfilms oke aki antillas (1962) en te aworo (1964). In 1966 volgde de ambitieuze speelfilm corsow, waarvoor de Antilliaanse schrijver Boeli van Leeuwen het scenario schreef. In 1967 werd de film onderscheiden met de Staatsprijs voor Film. De toekenning van deze belangrijkste Nederlandse prijs op filmgebied aan corsow was overigens niet onomstreden. Vooraanstaande filmcritici als Jan Blokker zagen Creutzberg als een vertegenwoordiger van een ‘ouderwetse’ manier van filmmaken. Ze staken hun ongenoegen over de keuze van de jury niet onder stoelen of banken. In 1971 leverde Creutzberg die zich intussen in Bogota (Colombia) had gevestigd, met de gouden zwamp en wageningen nogmaals twee films over de zegeningen van de landontginning voor de Stichting voor de Ontwikkeling van Machinale Landbouw in Suriname af. In zijn volgende films veranderde hij radicaal van boodschap: niet langer stond modernisering centraal. In plaats daarvan werd natuurbehoud het voornaamste thema. Voor de in 1969 opgerichte Stichting Natuurbehoud Suriname (Stinasu) schreef Creutzberg een rapport, waarin hij de productie van een aantal voorlichtingsfilms bepleitte. Doel van deze films moest zijn om in Suriname een ‘nieuwe mentaliteit’ ten aanzien van de natuur te bewerkstelligen. Om die reden moest, aldus Creutzberg, ‘de presentatievorm zodanig […] worden, dat alles ervaren kan worden als zuiver eigen, zuiver Surinaams’. Met de onmisbare financiële steun van Sticusa toog hij vervolgens aan de slag. Zijn opleiding als bioloog kwam hem hierbij natuurlijk goed van pas. In 1971 kwamen de eerste twee films uit de reeks van zeven gereed. In 1974 volgde de rest van de films. Na deze filmreeks verlegde Creutzberg zijn werkterrein definitief naar Colombia, waar hij aan diverse producties meewerkte. Tevens wijdde hij zich aan het verzamelen van fossielen die nu te zien zijn in een naar hem genoemde zaal in het Museo de de Historia Natural de la Sabana. Hoewel collega’s met grotere faam in dezelfde tijd Suriname (Herman van der Horst met faja lobbi) en de Antillen (John Fernhout met abc en blue peter) bezochten, wist Creutzberg zich door zijn langdurig verblijf toch een bijzondere positie te verwerven. Zo werd hij bij uitstek de chroniqueur van ‘de West’ tussen midden jaren vijftig en midden jaren zeventig, van de periode van het optimistische geloof in de maakbaarheid van de samenleving tot die van de angst voor de ecologische catastrofe. Met zijn films gaf hij de Nederlandse overheid letterlijk een (commentaar)stem, maar in de films van de Filmgroep Suriname, in corsow en in zijn documentaires over natuurbehoud liet hij wel degelijk Surinamers en Antillianen aan het woord. Hij was een bioloog die zich tot etnoloog ontpopte en vervolgens weer bioloog werd. Hoewel hij winnaar was van de prestigieuze Staatsprijs voor Film, had hij er geen probleem mee stock materiaal te schieten voor zijn collega’s. Kortom, hij was een pendelaar tussen verschillende culturen. |
|